Met een te hoge of te lage bloeddruk kun je te maken krijgen met allerlei gezondheidsproblemen. Daar zit je uiteraard niet op te wachten, en het is zaak je bloeddruk onder controle te houden. Maar, waar hebben we het eigenlijk over als we spreken van een te hoge of te lage bloeddruk? En: hoe kom je daar eigenlijk achter? Hoe meet je bloeddruk?
Bloed en bloedsomloop
Voor we het over bloeddruk hebben is het goed eerst even te kijken naar bloed en bloedsomloop.
De organen en de spieren in je lijf hebben voedingsstoffen en zuurstof nodig om hun werk goed te kunnen doen. Het bloed is het transportmiddel om die stoffen op de juiste plek te krijgen, en bovendien zorgt het ervoor dat de afvalstoffen netjes worden af gevoerd. Om dat optimaal te kunnen doen is je lijf voorzien van een netwerk van grotere, kleinere en héél kleine bloedvaten. De bloedvaten die het bloed met de noodzakelijke stoffen aanvoeren noemen we slagaders, de bloedvaten die het weer afvoeren noemen we aders. De allerkleinste bloedvaten worden ‘haarvaten’ genoemd.
Beweging van het bloed
Aanvoer van voedingsstoffen en afvoer van afvalstoffen is alleen mogelijk als het bloed in beweging blijft. Daarvoor zorgt het hart. Door een regelmatige samentrekking, de hartslag, wordt het bloed in de juiste richting gestuwd. Ook de slagaders maken deze beweging mee. Door een uitgekookt systeem kan het bloed maar één kant op stromen. Eenrichtingsverkeer dus.
Wat is bloeddruk?
De samentrekking van het hart wordt het bloed rondgepompt. Dat veroorzaakt een druk die het bloed uitoefent op de binnenkant van de wand van de bloedvaten. Dit noemen we bloeddruk of tensie. De bloeddruk is vlak na het verlaten van het hart het hoogst, en bij het weer terugkomen bij het hart het laagst. De bloeddruk helpt mee in het bereik en in de bepaling van de stroomrichting van bloed in de aders.
Systolische en diastolische bloeddruk
Om bloeddruk te bepalen wordt gekeken naar middelgrote slagaders. Niet te groot dus en niet te klein. De bovenarm is een populaire plek om de bloeddruk te meten. Het is belangrijk te beseffen dat de bloeddruk geen constante waarde heeft. Dat is eigenlijk wel logisch als je bedenkt dat het hart het bloed steeds met een hartslag voortbeweegt. Op het moment van de hartslag, als het bloed wordt voortgestuwd, is de bloeddruk het hoogst. Dit noemen we de systolische bloeddruk. Op het moment nét voor de volgende hartslag is de bloeddruk het laagst. Dan spreken we over de diastolische bloeddruk.
Het meten van de bloeddruk
Voor het meten van de bloeddruk wordt uiteraard een bloeddrukmeter gebruikt. Dit apparaat bestaat uit een band waarin een opblaasbare ballon zit en aan die band zit een manometer bevestigd.
De meting gaat als volgt:
- De band wordt om de bovenarm gevouwen en met klittenband vastgezet. De arm die hiervoor wordt genomen is in principe willekeurig, behalve in het geval dat je een borstoperatie hebt gehad. In dat geval wordt zo mogelijk de andere kant gebruikt.
- De ballon wordt met een pompje of een knijpballonnetje opgeblazen. De druk die daardoor op je arm wordt uitgeoefend wordt zo groot dat de bovenarmslagader wordt dichtgeknepen. Bij de meting wordt ook je pols gevoeld, om het moment vast te stellen dat er geen bloed meer door die slagader loopt.
- De druk op de bovenarm wordt een klein beetje verminderd, zodat er weer wat bloed door de armslagader gaat lopen.
- Met een stethoscoop die op de slagader wordt gehouden is op dat moment een geluid te horen.
- De waarde die op dat moment op de manometer (=drukmeter) staat is de bovendruk, de systolische bloeddruk.
- De druk wordt geleidelijk helemaal verminderd. Op het moment dat er met de stethoscoop geen geluiden meer hoorbaar zijn in de slagader wordt de onderdruk gemeten, de diastolische bloeddrukwaarde.
Van één meting naar meerdere metingen
De bloeddruk is geen constante waarde en is onder andere afhankelijk van de manier waarop je beweegt, of de mate waarin je je ergens druk over maakt. Een bloedddrukmeting zelf kan voor sommige mensen de bloeddruk al aardig opjagen. Om vast te stellen of er echt sprake is van een afwijkende bloeddruk wordt vaak een 24-uursmeting gedaan. Je krijgt dan een automatische, draagbare bloeddrukmeter 24 uur om, elk half uur wordt er dan een meting gedaan – ook ’s nachts.
Hoe zit dat met die waardes?
De gevonden waardes worden uitgedrukt in mm Hg. Hg is het scheikundige symbool voor kwik. Het metaal kwik werd vroeger veel gebruikt in barometers, thermometers en medische meetapparatuur. Bij elkaar staat mm Hg voor ‘millimeter kwikdruk’. Je meet bij een bloeddrukmeting twee waardes, de systolische én diastolische bloeddruk. De gevonden waarde wordt dan bijvoorbeeld uitgedrukt als 120 over 90. Dat betekent dat in dat geval de bovendruk (systolisch) 120 bedraagt en de onderdruk (diastolisch) is dan 90.
Wat zijn gezonde waardes?
Er is niet meteen een ideaal getal te noemen, er zijn verschillende factoren die een rol spelen. Op de eerste plaats is er een verschil tussen de bloeddruk van volwassenen en kinderen. In het algemeen kun je zeggen dat er in een kleiner lichaam minder druk nodig is om het bloed rondgepompt te krijgen. Als je ouder wordt worden de slagaders en aders minder elastisch. Dat zorgt ervoor dat het bloed bij de voortstuwing minder wordt meegeholpen, waardoor de bloeddruk stijgt.
In het algemeen kun je zeggen dat de gemiddelde bloeddruk van volwassenen tussen de 120/80 mm Hg en de 140/90 mm Hg ligt. Is het lager, dan heb je een te lage bloeddruk, ook hypotensie genoemd. Is de bloeddruk hoger, dan is er sprake van een te hoge bloeddruk, ofwel hypertensie.
Je (huis)arts kan bepalen of een hogere of lagere bloeddruk in jouw geval een probleem is, rekening houdend met jouw lijf en omstandigheden. Als er actie nodig is dan zijn er verschillende zaken die je kunnen helpen:
- Een verandering van je levensstijl: meer bewegen
- Stoppen met roken
- Een aanpassing in je dieet.
Als dat soort dingen onvoldoende helpt, dan kunnen ook medicijnen worden voorgeschreven.
Een dokter raadplegen
Heel veel mensen blijven te lang met een gezondheidsprobleem of met bepaalde gezondheidsangsten rondlopen. Het is natuurlijk veel beter om ook in twijfelgevallen even langs de huisarts te gaan, zo kun je ernstiger problemen voorblijven.