Elk land heeft zijn eigen nationale hymne, een volkslied dat op speciale gelegenheden ten gehore wordt gebracht, soms zelfs live gespeeld. Voor Nederland is dat het Wilhelmus, dat je kunt horen bij nationale feesten, vieringen van Koningsdag en Prinsjesdag en op de momenten dat een Nederlandse sporter de eerste prijs heeft behaald. Het Wilhelmus heeft al een lange geschiedenis.
Het Nederlandse volkslied
Wie denkt dat een volkslied eeuwenlang hetzelfde is zit er naast. Zo is het Wilhelmus als Nederlands volkslied pas sinds 1932 in gebruik. Voor die tijd, vanaf 1817, had Nederland een heel ander volkslied: “Wien Neêrlands bloed’. De historie van het Wilhelmus gaat echter veel verder terug dan 1932, waarbij tekst en melodie zo hun eigen geschiedenis hebben.
De melodie van het Wilhelmus
De tegenwoordige melodie van het Wilhelmus is ontleend aan het lied Autre chanson de la ville de Chartres assiégée par le prince de Condé. De melodie was populair onder het volk, maar ook bij diverse componisten die hun eigen bewerkingen hebben gemaakt. Bijvoorbeeld Emanuel Adriaenssen (1554-1604) die een bewerking publiceerde in de Pratum Musicum uit 1584. Ook Mozart maakte op jonge leeftijd al pianovariaties (K25) met een wat aangepaste melodie en ritme, de Prinsenmars.
De tekst
Tijdens de tachtigjarige oorlog golfde de strijd tussen de legers van de katholieke Spaanse koning en de opstandige, protestantse legers van prins Willem van Oranje-Nassau heen en weer. Er werden overwinningen behaald, maar ook verliezen geleden. Een van de vertrouwelingen van de prins was Marnix van St. Aldegonde (zie afbeelding hierboven). Met de bestaande melodie maakte hij, waarschijnlijk tussen 1568 en 1572, een nieuw lied met een bijzondere tekst, speciaal op prins Willem geschreven. Vooral het eerste couplet laat dat goed zien. Het verwoordt de interne strijd die prins Willem voerde, zijn belofte van trouw aan het Spaanse gezag en geeft bovendien de afstamming van de prins aan.
In de tekst wordt gesproken over ‘van Duitse’ bloed’. In ons modern taalgebruik lijkt dit te betekenen dat prins Willem een Duitser was. In die tijd was er echter nog geen sprake van een Duitsland, en was het ‘Duitse bloed’ een verwijzing naar het oud-Nederlandse woord ‘diets’, dat ‘volk betekende.
Acrostichon
Maar daarnaast is er met het Wilhelmus nog iets bijzonders aan de hand, waar ook een ode aan prins Willem in is verwerkt. Het lied bestaat in totaal uit vijftien coupletten. Als je van alle coupletten de eerste letter neemt, en al deze eerste letters achter elkaar zet, dan krijg je: WILLEM VAN NASSOV. Hierbij zou je de laatste V als een U kunnen lezen. Het twaalfde en dertiende couplet beginnen met een S in het Nederlands van die dagen. Tegenwoordig zouden we daar een Z voor schrijven. De eerste letters vormen samen dus de naam van de prins. In moderne schrijfwijze: Willem van Nassau. Een dergelijk naamdicht of lettervers noemt men ook wel een acrostichon.
Vijftien coupletten
Een volkslied van vijftien coupletten, dat is wel erg lang. Bij zeer officiële gelegenheden wordt het aantal beperkt tot hooguit twee, het eerste en het zesde couplet worden dan gezongen of gespeeld. In de meeste gevallen wordt het aantal coupletten nog wat verder beperkt en blijft het bij het eerste couplet. Als het volkslied gespeeld wordt bij het begin van een voetbalinterland zie je hoe veel spelers het lied meezingen, samen met het publiek op de tribune.
De tekst
Hieronder zie je de complete tekst van het Wilhelmus staan. Je ziet de originele, oud-Nederlandse tekst en daarnaast een moderne variant, die voor ons wat beter leesbaar en zingbaar is.
Couplet | Originele, middel-Nederlandse tekst | De tegenwoordige tekst |
---|---|---|
1 | Wilhemus van Nassouwe Ben ick van Duytschen bloet. Den Vaderlant getrouwe Blyf ick tot inden doet: Een Prince van Oraengien Ben ick vrij, onverveert. Den Coninck van Hispaengien Heb ick altijt gheeert |
Wilhelmus van Nassouwe ben ik, van Duitsen bloed, den vaderland getrouwe blijf ik tot in den dood. Een prinse van Oranje ben ik, vrij, onverveerd, den Koning van Hispanje heb ik altijd geëerd. |
2 | In Godes vrees te leven heb ick altyt betracht, Daerom ben ick verdreven om Landt om Luyd ghebracht: Maer Goe sal mij regeren Als een goet instrument, Dat ick zal wederkeren In mijnen Regiment |
In Godes vrees te leven heb ik altijd betracht, daarom ben ik verdreven om land, om luid gebracht. Maar God zal mij regeren als een goed instrument, dat ik zal wederkeren in mijnen regiment. |
3 | Lydt u myn Ondersaten Die oprecht zyn van aert. Godt sal u niet verlaten Al zijt ghy nu beswaert: Die vroom begheert te leven Bidt Godt nacht ende dach. Dat hy my cracht wil gheven Dat ick u helpen mach |
Lijdt u, mijn onderzaten, die oprecht zijt van aard. God zal u niet verlaten, al zijt gij nu bezwaard. Die vroom begeert te leven, bidt God nacht ende dag dat Hij mij kracht zal geven, dat ik u helpen mag. |
4 | Lyf en goet al te samen Heb ick u niet verschoont Mijn broeders hooch van Namen Hebbent u oock vertoont: Graaf Adoff is ghebleven In Vriesland in den slaech. Syn Siel int ewich Leven Verwacht den Jongsten dach. |
Lijf en goed al te samen heb ik nu niet verschoond mijn broeders hoog van namen hebben ‘t u ook vertoond: Graaf Adolf is gebleven in Friesland in den slag, zijn ziel in ‘t eeuwig leven verwacht den jongsten dag. |
5 | Edel en Hooch gheboren van Keyserlicken Stam: Een Vorst des Rijcks vercoren Als een vroom christen man, Voor Godes Woort ghepreesen Heb ick vrij onversaecht Als een Helt sonder vreesen Mijn edel bloet ghewaecht. |
Eden en hooggeboren van keizerlijken stam, een vorst des rijks verkoren, als een vroom christenman, voor Godes woord geprezen heb ik, vrij onversaagd, als een held zonder vrezen mijn edel bloed gewaagd. |
6 | Mijn Schilt ende betrouwen Sijt ghy, o Godt, mijn Heer. Op u soo wil ick bouwen Verlaet mij nimmermeer: Dat ick doch vroom mach blijven D dienaer taller stondt Die Tyranny verdrijven Die my mijn hert doorwondt. |
Mijn schild ende betrouwen Zijn Gij, o God mijn Heer Op U zo wil ik bouwen Verlaat mij nimmermeer. Dat ik doch vroom mag blijven Uw dienaar t’aller stond, de tirannie verdrijven die mij mijn hart doorwondt. |
7 | Van al die my beswaren End mijn Vervolghers zijn. Mijn GOdt wilt doch bewaren Den trouwen dienaer dijn: Dat sy my niet verrasschen in haren boosen moet, Haer handen niet en wasschen In mijn onschuldich bloet |
Van al die mij bezwaren en mijn vervolgers zijn, Mijn God, wil doch bewaren den trouwen dienaar dijn, dat zij mij niet verrassen in hunnen bozen moed, hun handen niet en wassen in mijn onschuldig bloed |
8 | Als David moestevluchten Voor Saul den Tyran: Soo heb ik moeten suchten met menich Edelman: Maer Godt heeft hem verheven Verlost uit alder nood, Een Coninckrijk ghegheven In Israel seer groot |
Als David moeste vluchten Voor Sauel, den tiran, zo heb ik moeten zuchten als menig edelman. Maar God heeft hem verheven, verlost uit alder nood, een koninkrijk gegeven in Israël zeer groot. |
9 | Na tsuer sal ick ontfanghen Van Godt mijn Heer dat soet. Daer na so doet verlanghen Mijn Vorstelick ghemoet: Dat is dat ick mach sterven Met eeren in dat Velt. Een eewich Rijck verwerven Als een ghetrouwe Helt. |
Na ‘t zuur zal ik ontvangen Van God mijn Heer dat zoet, daarna zo doet verlangen mijn vorstelijk gemoed: dat is, dat ik mag sterven met eren in dat veld, een eeuwig rijk verwerven als een getrouwen held. |
10 | Niet doet my seer erbarmen In mijnen wederspoet. Dan dat men siet verarmen Des Conincks Landen goet. Dat v de Spaengiaerts crencken O Edel Neerlandt soet. Als ick daer aen ghedencke Mijn Edel hert dat bloet. |
NIet doet mij meer erbaren in mijnen wederspoed dan dat men ziet verarmen des Koningslanden goed. Dat u de Spanjaards krenken, o edel Neerland zoet als ik daaraan gedenke, mijn edel hart dat bloed. |
11 | Als een Prins op gheseten Met mijner Heyres cracht, Van den Tyran vermeten Heb ick den slach verwacht, die by Maestricht begraven Bevreedse mijn ghewelt. Mijn ruyters sach men draven Seer moedich door dat Velt |
Als een prins opgezeten met mijner heires-kracht, van den tiran vermeten heb ik den slag verwacht, die, bij Maastricht begraven, bevreesde mijn geweld; mijn ruiters zag men draven zeer moedig door dat veld. |
12 | Soo het wille des Heeren Op die tyt had gheweest, Had ick gheern willen keeren van u dit swaer tempeest Maer de Heer van hier boven die alle dinck regeert. Diemen altijd moet loven En heeftet niet begheert |
Zo het den wil des Heren op dien tijd had geweest, had ik geern willen keren van u dit zwaar tempeest. Maar de Heer van hierboven, die alle ding regeert, die men altijd moet loven, en heeft het niet begeerd. |
13 | Seer Prinslick was ghedreven Mijn princelick ghemoet Stantvasich is ghebleven Mijn hert in teghenspoet. Den Heer heb ick ghebeden Van nmijnes herten gront Dat hy mijn seack wil reden, Mijn onschut doen bekant. |
Zeer christlijk was gedreven mijn prinselijk gemoed, standvastig is gebleven mijn hart in tegenspoed. Den Heer heb ik gebeden uit mijnes harten grond, dat Hij mijn zaak wil redden, mijn onschuld maken kond. |
14 | Oorlof mijn arme Schapen Die zijt in grooten noot, V Herder sal niet slapen Al zijt ghy nu verstroyt: Tot Godt wilt v begheven, Syn heylsaem Woort neemt aen, Als vrome Christen leven, Tsal hier haest zijn ghedaen. |
Oorlof, mijn arme schapen die zijt in groten nood, uw herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid. Tot God wilt u begeven, zijn heilzaam woord neemt aan, als vrome christen leven, – ‘s zal hier haast zijn gedaan. |
15 | Voor Godt wil ick belijden End zijner grooter Macht, Dat ick tot gheenen tijden Den Coninck heb veracht: Dan dat ick Godt den Heere der hoochster Maiesteyt Heb moeten obedieren Inder gherechticheyt. |
Voor God wil ik belijden en zijner groten macht, dat ik tot genen tijden den Koning heb veracht, dan dat ik God den Heere, der hoogsten Majesteit. heb moeten obediëren in der gerechtigheid. |